MicroRNA-181a monitort behandeling met FOLFIRINOX in patiënten met pancreascarcinoom


L.L. Meijer, I. Garajová, C. Caparello, T.Y.S Le Large, B.M. Zonderhuis, F Daams, A.E. Frampton, N. Funel, E. Giovannetti, G. Kazemier

Vrijdag 25 mei 2018

9:44 - 9:51u in Brabantzaal

Categorieën: HPB, Orale presentatie, Vrije voordrachten (V-sessie)

Parallel sessie: V16 Experimenteel (deel 2/2)


Introductie

FOLFIRINOX combinatietherapie geeft ziekteverbetering in een derde van de patienten met pancreascarcinoom. Identificatie van patiënten die goed reageren op behandeling met FOLFIRINOX is echter lastig. In deze studie werd de mogelijkheid om microRNAs in bloed voor respons predictie te gebruiken en gevoeligheid voor FOLFIRINOX te vergroten door microRNA-regulatie onderzocht. 

Methode

De expressie van microRNAs in plasma van patiënten die snel of langzaam progressief waren onder FOLFIRINOX-therapie werd screenend onderzocht in een eerste cohort (n=11). In een tweede, onafhankelijk cohort (n=43) werden 9 significant verschillende microRNAs gevalideerd middels reverse transcriptase kwantitatieve PCR (RT-qPCR). De microRNA met de best voorspellende waarde werd gecorreleerd aan progressievrije overleving (PFS) en algehele overleving (OS) middels Kaplan-Meier curves met log-rank toets en multivariate Cox regressie analyses. MicroRNA expressie werd tevens in weefsel aangetoond met in situ hybridisatie. De effecten van deze microRNA op celdeling en interactie met FOLFIRINOX chemotherapie werd in pancreas tumorcellen onderzocht.

Resultaten

Het eerste cohort toonde dat er tussen snel en langzaam progressieve patiënten 39 microRNAs significant verschillenden. Bij validatie in het tweede cohort had microRNA-181a de beste voorspellende waarde als biomarker. Na correctie voor klinische factoren werd een significante correlatie gevonden tussen afname van microRNA-181a gecombineerd met CA19.9 daling en PFS en OS (HR=0.153, 95% C.I. 0.067–0.347, p<0.0001 en HR=0.201, 95% C.I. 0.070–0.576, p=0.003). In weefsel was microRNA-181a significant lager na FOLFIRINOX-therapie in goed reagerende patiënten (p=0.007). MicroRNA-181a expressie in tumorcellen leidde tot meer celdeling, terwijl remming van microRNA-181a leidde tot betere gevoeligheid voor oxaliplatin, een bestanddeel van FOLFIRINOX.

Conclusie 

Daling van microRNA-181a in plasma in combinatie met CA19.9 daling gedurende FOLFIRINOX-therapie monitort respons en is gecorreleerd aan PFS en OS. Dit is een belangrijke stap vooruit voor beoordeling van chemotherapie-effectiviteit en eventuele neoadjuvante behandeling bij patiënten voor chirurgie. Toekomstige validatie in grotere klinische studies is nodig voor klinische implementatie.